Europese regeringsleiders willen er officieel nog niet over praten, maar
intussen krijgt het idee om gezamenlijk staatsleningen uit te geven weer
volop aandacht.
Als alle eurolanden gezamenlijk gaan lenen via zogenoemde eurobonds,
dan is de kredietwaardigheid van die leningen gebaseerd op het gemiddelde
van de eurozone. Zwakke landen, zoals Griekenland, hebben dan automatisch
toegang tot financiële markten. Bovendien kunnen speculanten individuele
landen niet meer tegen elkaar uitspelen, zoals recent met Spanje en Italië
dreigde te gebeuren.
Discipline
Veel genoemd nadeel van euro-obligaties is dat ze de druk kunnen wegnemen bij
zwakkere eurolanden om financiële discipline te betrachten. Zwakkere landen
liften immer mee op de sterke kredietwaardigheid van onder meer Duitsland en
Nederland.
Het invoeren van eurobonds moet dus gepaard gaan met een dwingende
manier om te zorgen dat zwakkere eurolanden hun begroting op orde krijgen en
houden.
Bij dit alles is er echter veel verwarring over hoe eurobonds precies
zouden werken. En dat maakt nogal verschil.
1)Gemiddelde rente
De simpelste variant is om gezamenlijk euroleningen uit te geven, met een
gemiddelde rente voor alle eurolanden. Elk euroland zou die rente ook
daadwerkelijk moeten betalen.
Voor Nederland en Duitsland, die momenteel voor minder dan drie procent
tienjarige staatsleningen kunnen uitgeven, zou dit veel geld kosten.
Griekenland, Spanje en Italië, die veel hogere rentes betalen op hun
staatsleningen, zouden fors goedkoper uit zijn.
Het Duitse onderzoeksinstituut
ifo meldde woensdag dat de gemiddelde eurorente op tienjarige
staatsleningen 4,6 procent bedroeg eind juli.
Ga je uit van gemiddelde rentes in de eerste zeven maanden van dit jaar, dan
zou Duitsland 33 miljard euro per jaar duurder uit zijn, als het land tegen
een gemiddelde eurorente moest lenen, becijferde het ifo-instituut. Voor
Nederland zouden de extra rentelasten ook in de miljarden belopen, wat niet
heel aantrekkelijk klinkt.
2)Sterke en zwakke schuld
Het Europese onderzoeksinstituut Breugel heeft een alternatief,
in de vorm van twee soorten euroschuld. De schuld die wordt uitgegeven tot
60 procent van het bruto binnenlands product van de eurozone, zou
gezamenlijk gefinancierd moeten worden. Wat landen daarboven aan schuld
hebben, zouden ze individueel moeten financieren, waarbij dus
rente-verschillen per land zouden optreden.
Vraag blijft dan wel of landen als Nederland en Duitsland ook voor de veilige
euro-obligaties, die voor de schuld tot 60 procent van het bruto binnenlands
product worden uitgegeven, niet een hoger gemiddeld rentepercentage zouden
betalen dan ze nu doen.
3)Interne rentedifferentiatie
Er is nog een derde
optie, onder meer geopperd door hoofdeconoom Han de Jong van ABN Amro.
Die komt erop neer dat je een mechanisme moet toepassen, waarbij individuele
eurolanden verschillende rente-tarieven betalen, al naar gelang de staat van
de overheidsfinanciën en de kracht van de economie.
Dat kan bijvoorbeeld als je euro-obligaties laat uitgeven door een Europees
agentschap, tegen een gemiddelde rente van bijvoorbeeld vier procent voor
tien jaar. Bij de distributie van dat geld naar individuele landen, kan het
schuldagentschap intern verschillende rentes vragen aan bijvoorbeeld
Nederland en Spanje. Die interne rente-percentages moeten dan gebaseerd zijn
op schattingen van de kredietwaardigheid van individuele landen.
Verschil met de huidige situatie zou zijn dat er op financiële markten maar
één type euro-obligatie komt, maar er toch een vorm van rente-differentiatie
is. Gevoelig punt is dan dat niet de markt, maar economen bij een Europees
schuldagentschap of de Europese Centrale Bank zouden bepalen wat een
redelijke rente is per land.
Ook hier komt het erop neer, dat landen strak in het gareel moeten blijven wat
betreft de begrotingsdiscipline. Anders ontstaat er toch weer discussie over
de vraag of de interne rentes voor sterkere en zwakkere eurolanden redelijk
zijn, en er niet stiekem een vorm van subsidie optreedt.
Lees ook:
Dit artikel is oorspronkelijk verschenen op z24.nl